Ga nu maar liggen liefste in de tuin,
de lege plekken in het hoge gras, ik heb
altijd gewild dat ik dat was, een lege
plek voor iemand, om te blijven
Rutger Kopland (1934 - )
Dit is één van de meest bekende gedichten van de dichter Rutger Kopland, pseudoniem van psychiater R.H. van de Hoofdakker.
Het zijn maar vier regels die ogenschijnlijk gemakkelijk weglezen. Het ziet er bij elkaar lief, eenvoudig en vertederend uit.
Toch, des te vaker je leest, des te meer valt op. De woorden en hun inhoud lijken te gaan wringen. Bepaalde onderdelen binnen het gedicht kloppen niet met elkaar.
Bijvoorbeeld, als je het in één adem voorleest, ontdek je een hapering bij de lege plekken in het hoge gras. Het loopt niet helemaal soepel. Er is iets mee.
Deze tussenzin is voor tweeërlei uitleg vatbaar. Horen die lege plekken bij de tuin? Dan zou je lezen: Ga nu maar liggen liefste in de tuin, op de lege plekken in het hoge gras. Dit houdt een uitnodiging aan de ander in, om samen in het hoge gras te liggen, onbespied voor anderen. Tamelijk erotisch.
Of horen de lege plekken bij de ik-persoon? Dan staat er: Er zijn lege plekken in het hoge gras, en ik heb altijd gewild dat ik dat was. Dit duidt op een verlangen van de ik-persoon om door de ander opgevuld te worden, terug naar een soort van kinderlijke geborgenheid, naar de binding van de navelstreng.
Zo staan hier twee interpretaties tegenover elkaar, een ik-persoon als volwassene en een ik-persoon als een kind dat de symbiotische relatie met de moeder niet heeft verwerkt.
Je kunt ze beide door elkaar heen lezen.
Een ander woord gaat ook wringen: altijd. Een verdacht woordje. Dat staat er niet zomaar. Ik heb altijd gewild dat ik dat was. Wie dat zegt, heeft het zijn leven lang gewild, maar het nooit voor elkaar gekregen. Wanhoop dus.
Andere tegenstrijdigheden in het gedicht zijn het gebruik van liefste in de eerste regel, dat duidelijk verwijst naar één specifiek persoon, en een iemand in de laatste regel, wat weer algemeen en dus onbepaald is. Wat wil de ik-persoon nu, een intieme relatie met zijn liefste, of een liefde met een ieder die hij tegenkomt?
Zo ook de lege plekken in het hoge gras, die de ik-persoon in regel 2 wil zijn, meervoud dus, maar ook een lege plek voor iemand, om te blijven, enkelvoud. Zeker de laatste toevoeging, om te blijven, is vreemd en intrigerend. Wil de ik-persoon nu een blijvende liefde met de ander, of wil hij een liefde met de ander en tegelijkertijd open blijven staan voor eventuele nieuwe geliefden?
Het staat er allemaal nogal ondoorzichtig.
Het treffende van het gedicht is dat het bij nadere ontleding helemaal niet zo lief, eenvoudig en vertederend blijkt te zijn. Het is even complex als het leven zelf. Er zit een meerduidigheid in die haast niet te ontrafelen is.
Toch leest het in eerste instantie als een lief en eenduidig liefdesgedicht. Dat is het knappe. Liefde ziet er zo eenvoudig uit, maar in de werkelijkheid is ze razend ingewikkeld.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten